Interview met Bernard Bot, adviseur INS

01 Sep 2016

Door Anja van Rijs.

Click here for English translation (pending)

Dr. Bernard Bot

Dr. Bernard Bot

 

Wat is uw eerste associatie met Indonesië?

Omdat het mijn geboorteland is, denk ik als eerste aan mijn jeugd. Dan zie ik in één keer uiteenlopende beelden voor mij en ruik ik de geuren weer, de rest is daarvan afgeleid. De tweede associatie is de speech in 2005 in Jakarta en de gezamenlijke viering van de onafhankelijkheid met president Yudhoyono, dat was een mooie en indrukwekkende gebeurtenis die ik nooit meer vergeet.

 

Hoe voelt het als je historie schrijft?

Terwijl je het doet, voel je dat niet zo. Dan heb je meer het gevoel van ”we moeten een bladzijde in de geschiedenis omslaan”. Ik was in de gelegenheid dat te doen door de band die ik met Indonesië heb en de band met degenen die in Nederlands-Indië hebben gewoond en in de Japanse kampen hebben gezeten. Dat heeft mijn familie ook meegemaakt. Dus heb je zowel een associatie met de mensen hier als met de mensen daar en dat maakt het gemakkelijker om zo’n boodschap uit te dragen. Maar het heeft wel veel voeten in aarde gehad.

 

Hoe kreeg u het idee, op welk moment dacht u ‘ik ga de onafhankelijkheidsdatum van Indonesië voor Nederland vervroegen’?

Ik had het al eens met Laurens-Jan Brinkhorst, wiens familie ook een Indische achtergrond heeft, gehad over de tastbare frictie bij onze Indonesische collega’s omdat Nederland 17 augustus 1945 steeds niet wilde aanvaarden als onafhankelijkheidsdatum. Zolang dat niet gebeurd was, kon er geen sprake zijn van een echt warme relatie tussen beide landen. Dan ga je daarover nadenken, lezen en nagaan wat er mogelijk is. Ik dacht “als ik het heel voorzichtig aanpak en voldoende medewerking krijg, dan is nu een mooie gelegenheid”.  We hadden net het voorzitterschap van de Europese Unie gehad, dus dan heb je als land nog steeds een zekere uitstraling, en ik was op goede termen met mijn collega Wirajuda. Na de tsunami in december 2004 bezochten we begin 2005 gezamenlijk Aceh en kreeg het plan steeds duidelijker contouren. Wirajuda stelde dat er wel voldoende draagvlak bij alle Nederlandse partijen moest bestaan, zodat er geen eindeloos geharrewar achteraf zou ontstaan. Anderzijds moest de boodschap ook in Indonesië goed landen. Vervolgens zijn we nog maanden met de voorbereiding bezig geweest. De 60-jarige viering van de onafhankelijkheid leverde het momentum. Ik had afgesproken dat ik, voordat ik naar Jakarta zou vertrekken, in Den Haag een speech in het World Forum voor de veteranen en oud-Indiëgangers zou houden om ook hen mee te krijgen. Naar het applaus na afloop in de zaal te oordelen stonden die er helemaal achter. Ik ging dus met een gerust hart het vliegtuig in. De rest is historie.

 

Indonesiërs hebben over het algemeen niet veel moeite met het koloniale tijdperk. Hoe is dat in Nederland?

Nederlanders hebben veel meer moeite met het koloniale verleden dan Indonesiërs. Steeds weer zijn er oprispingen waaruit blijkt dat wij nog geen afscheid kunnen nemen van het verleden, of het nu Nederlands-Indië of de onafhankelijkheidsstrijd betreft. We kunnen het maar niet laten het erover te hebben. De Indonesiërs zitten daar niet zo op te wachten volgens mij. Ik bewonder in Indonesiërs dat ze altijd zeggen ‘je moet niet achteruit, maar vooruit kijken’. President Joko Widodo heeft dat bij zijn recente bezoek ook weer gezegd en Wirajuda zei dat bij werkelijk iedere ontmoeting; ‘Wij Indonesiërs hoeven niet bij iedere grafheuvel te kijken wat er is gebeurd. Hou daarmee op, het was oorlog. Wij hebben allebei dingen gedaan die niet door de beugel konden. Met voortdurend terugblikken schiet je niets op; kijk vooruit. We zijn een jong land en willen samen met jullie nagaan hoe we de verdere opbouw en vooruitgang gestalte kunnen geven. Laten we niet teveel zand in de machine gooien”. Indonesiërs vinden dat gewroet echt Nederlands: vóór in de kerk zichtbaar je zonden belijden en hopen op vergiffenis. Uiteindelijk is het dan toch vaak eigenbelang.

 

Is de relatie van Nederland tot Indonesië na de onafhankelijkheid in de loop der jaren volwassener geworden?

Jazeker, maar hij is nog niet helemaal goed. Dat komt ook omdat we ons steeds weer bemoeien met hun binnenlands beleid. We begrijpen niet dat Indonesië anders in elkaar zit en een ander patroon en referentiekader heeft voor omgang met een bepaalde problematiek. Andere landen en zeker die in Azië gaan daar anders mee om, willen eerst zorgen voor economische groei. Men begrijpt ons geïntervenieer in hun binnenlandse politiek niet. Zeker in Indonesië ligt dat gevoelig. Natuurlijk mag je best wijzen op humanitaire perikelen, maar doe dat diplomatiek en in de kantlijn, via NGO’s of door het bieden van maatschappelijke en juridische opleidingen en uitwisselingsprogramma’s. Dat heeft meer effect. Het zijn soevereine staten die terecht geen inmenging in hun binnenlands beleid dulden, net zomin als wij dat doen. Indonesië is na China het grootste en belangrijkste land in Azië en het is een land waar we een streepje voor hebben, laten we dat streepje dan ook goed gebruiken. Iemand als onze premier Rutte, die ook een Indonesische achtergrond heeft, begrijpt dat.

Je ziet meer van dergelijke patronen, in de berichtgeving over het bezoek van president Jokowi in de Nederlandse pers valt op dat uitgebreid wordt geschreven over de Molukse kwestie, over het afgelaste bezoek van Yudhoyono in 2010, over Papua, over de arbeidssituatie in Indonesië volgens de FNV, over een handjevol protesten tegen de komst van Jokowi, etc. Kortom, we berichten nauwelijks over de positieve resultaten van het bezoek, zoals het ondertekenen van de MoU op maritiem gebied, maar we koppelen het bezoek aan negatieve kwesties in het verleden en nu. Het doorbreken van die cirkel vereist masseren aan twee kanten, maar vooral hier in Nederland. INS wijst hier in haar contacten met parlementariërs voortdurend op, maar het gaat niet zomaar weg. Met de jaren zal het vermoedelijk wel slijten.

In Indonesië bestond voor onze aanvaarding van hun onafhankelijkheidsdatum van 17 augustus 1945, toch een zekere reserve naar Nederland. Indonesië zag in deze geste, zowel als in de daarna toegenomen uitwisseling van hoge ambtenaren en bewindslieden, een streep onder het koloniale verleden en acceptatie van haar bestaan als grotere mogendheid. Dat stimuleerde hun gevoel van eigenwaarde en heeft de respons gegeven dat Nederland ook voor Indonesië nog steeds een belangrijk land is. Wij zijn ons door de jaren heen wat minder bevoogdend gaan opstellen, hoewel er soms nog wel een onbewust superioriteitsgevoel is. Dat komt ook omdat een deel van de Indonesische bevolking wat minder ontwikkeld is, dus Nederlanders die verder in het land rondkijken dan Jakarta en Bali zien vaak een laaggeschoolde lokale bevolking en een soms gebrekkige infrastructuur en voorzieningen. Maar de geschiedenis draait snel. Indonesië is nu een snel opkomende natie en 16e economie in de wereld en Nederland mag eventueel op een klapstoeltje bij de G7 aansluiten. Ik moet daarbij wel aantekenen dat Nederland in de EU deel uitmaakt van de grootste economische macht in de wereld. Dat hoeft echter niet uitgespeeld te worden want het zijn op zich onbelangrijke feiten in de verhouding tussen de twee landen. Ik heb heel sterk het gevoel dat die nu evenwichtig is, althans veel evenwichtiger dan pakweg 15-20 jaar geleden.

 

Heeft Nederland voldoende geïnvesteerd in Indonesië?

Als wij optellen wat wij na de onafhankelijkheid in Indonesië hebben geïnvesteerd tot aan het verbreken van de ontwikkelingshulp in 1992, en hebben betaald in het speciale samenwerkingsverband dat daarna ontstond, komen we tot een heel aardig bedrag. En we geven nog steeds geld aan Indonesië, het is een van de 15 partnerlanden. Als je de totaalsom uitdrukt per capita van de Nederlandse bevolking, slaan we helemaal niet zo’n slecht figuur als wel eens wordt gedacht. Daarnaast is Nederland een van de belangrijkste buitenlandse investeerders in Indonesië. Ik ben destijds, voordat de ontwikkelingshulp werd geweigerd, bij een aantal grote Nederlandse ontwikkelingsprojecten geweest en die vond ik zeer indrukwekkend. Het geïnvesteerde geld, de inventiviteit van de Nederlandse ingenieurs, de duurzaamheid van de projecten: het had veel en blijvend resultaat. Projecten bijvoorbeeld die tien jaar in beslag namen en waarbij de gehele infrastructuur van Oost-Java werd hersteld. Alle waterwerken, de bevloeiing van de sawa’s, de landbouw- en veeteeltadviezen en opleiding van de boeren in een totaalaanpak én samen met de Indonesiërs – daar kunnen we trots op zijn. De lokale bevolking kreeg daardoor een evenwichtiger economisch bestel.

Toen ik na de tsunami in Aceh kwam, bezocht ik een ziekenhuis in opbouw. Degene die ons ontving las ons de les met ‘kijk eens wat Saoedi-Arabië en anderen doen, Nederland doet niets’. Toen heb ik hem erop gewezen dat het gehele ziekenhuis met ons geld was gebouwd. Die onbekendheid komt ook omdat wij een lange periode hebben gehad waarin we alle hulp multilateraal via de Verenigde Naties gaven. Men vond dat men van de ethische benadering moest uitgaan, anoniem goeddoen. Die filosofie hebben we verlaten en we maken nu bekend hoe we hen helpen door mensen, geld en materiaal te leveren.

 

Heeft Nederland een moeilijker relatie met haar ex-kolonie dan andere voormalige kolonisators als de UK (Brits-Indië), België (Congo), Frankrijk (Indo-China) of Italië (Libië)?

Dat denk ik niet. Nederland heeft het loslaten van Nederlands-Indië – na een ongelukkige start – relatief goed gedaan. We hebben er lang mee gewacht, maar na de soevereiniteitsoverdracht in 1949 ging de knop ineens om, zag men in dat onafhankelijkheid terecht was. Er zijn naast goede zaken beslist ook veel slechte dingen in de koloniale periode gebeurd, maar daarna hebben we via ontwikkelingssamenwerking, uitwisselingen etc. veel gedaan om dat weer op het rechte spoor te zetten.

Ieder koloniaal verleden heeft zo zijn sporen getrokken. De Duitsers zijn ontsnapt omdat ze na de Tweede Wereldoorlog uiteraard alles kwijt waren en ze hadden ook niet zo gek veel kolonies in Afrika. Ik heb het gevoel dat de verhouding tussen Congo en België nog steeds niet lekker is door de bestaande chaos in Congo en trauma’s in België. Frankrijk heeft haar koloniën niets gebracht en deze, los van Vietnam, tot aan de 70/80’er jaren vastgehouden. En zelfs na de overdracht stuurde Frankrijk, als er iets gebeurde, het vreemdelingenlegioen erop af. Engeland heeft India in 1947 de onafhankelijkheid verleend, maar de deling van Brits-Indië in India en Pakistan leidde tot een strijd die zijn weerga niet kent met miljoenen slachtoffers. Wij hebben nu een betere verstandhouding met Indonesië dan bijvoorbeeld de UK met India/Pakistan. Tussen Delhi/Islamabad en Londen zijn – behalve hun lidmaatschap van de Commonwealth – nauwelijks banden.

 

Hoe ziet u het huidige Garuda project, de ‘giant sea wall’ bij Jakarta?

Wij willen daar natuurlijk graag aan meedoen; de situatie van overstromingen en verder wegzinken van de stad met 7,5 cm per jaar is dramatisch. Zonder een adequate aanpak op korte termijn gaat dat zeer veel mensenlevens kosten: er leven 4,5 miljoen mensen in het overstromingsgebied. Er zijn incidenteel wel wat dingen gebeurd, maar er moet een structurele oplossing komen. Dus een geweldig project en het is een bewezen feit dat Nederlandse baggeraars en waterdeskundigen de beste in de wereld zijn. Er is een oplossing voorhanden en die willen we graag uitvoeren, maar ik heb geen idee hoever het staat en wat minister Schultz van Haegen daar op het ogenblik mee doet.

 

Hoe ziet u de rol van Indonesië binnen ASEAN?

[ASEAN, Association of Southeast Asian Nations, is een organisatie van tien landen in Zuidoost-Azië met als doel het bevorderen van economische, culturele en politieke samenwerking].

Ik ben de eerste tiental jaren een groot voorstander van ASEAN geweest en ben dat nog steeds, maar ik betreur de toenemende verdeeldheid binnen de organisatie. Veel ASEAN-landen willen niet erkennen dat Indonesië als grootste land eigenlijk de leider is. Ze willen geen leider, hebben bezwaren tegen elkaar en tegen Indonesië. Daardoor valt het effect van ASEAN tegen als je het afzet tegen de uitgangspunten van tien jaar geleden en blijft de voorspelde groei door samenwerking uit. Elk land denkt dat het beter af is door zijn zaakjes alleen op te knappen, en zeker nu het met China wat slechter gaat, wil iedereen de concurrent eruit werken in plaats van gezamenlijk op te trekken. Ik krijg van Wirajuda, die een groot voorvechter van ASEAN is, vaak stukken toegestuurd en we hebben veel gesprekken over of het nu wel of niet werkt. Ook het geografische aspect speelt mee. De aaneengesloten vlakte die Europa in zekere zin is, maakt het vrije verkeer van personen, diensten, kapitaal en goederen makkelijker. Dat is binnen ASEAN met al zijn eilanden – Indonesië, de Filipijnen, Maleisië etc. – heel wat anders. Toch moet men er zeker mee doorgaan, maar het is een project van lange adem.

 

Zijn Nederland en Indonesië voor elkaar de gateway to Europe resp. Asia?

Ja, natuurlijk zeggen we dat altijd en zeker in Indonesië. Maar voor Indonesië is de gateway to Europe toch echt Brussel en de EU. Daar zit een heel zware Indonesische delegatie. Onze havens en Schiphol zijn logistiek belangrijk, maar politiek is Nederland minder relevant dan Brussel. We bemiddelen niet voor Indonesië in Brussel, dat kunnen ze uitstekend zelf. Net zomin als Indonesië voor ons de enige gateway naar Azië is. Met China doen we rechtstreeks zaken, niet via Indonesië. Het is ook tegengesteld aan de globalisering, die niet zo veel bemiddeling nodig heeft. En laten we wel zijn: voor Nederlanders is het investeringsklimaat in Indonesië minder prettig. Zodra je een beetje succesvol wordt, loop je het risico te worden genationaliseerd. Joko Widodo wil dat veranderen, maar omdat investeringen vaak meerdere regeringsperioden beslaan, moet het ook consistent beleid zijn. Ministeries moeten daarin meegaan. Ervaring leert dat zelfs voor middelgrote bedrijven met goede contacten in de ministeries, er van alles wordt ondertekend waar een nieuwe minister weer een streep door kan halen. Ik heb dat laatst ook met Indonesiërs besproken die klaagden dat het Nederlandse bedrijfsleven te weinig in Indonesië investeert. Mijn antwoord was dat dit pas kan als Indonesië betere en meerjarige garanties geeft, niet nationaliseert bij succes en geschillen met Nederlandse bedrijven objectief oplost.

 

Hoe ziet u de toekomst van president Joko Widodo?

Ondanks zijn totaal andere aanpak, denk ik dat hij een goede president is. Hij is nog steeds erg populair en terecht. Ik denk dat het een zegen voor Indonesië is dat er zo iemand aan het bewind is. Ik denk ook dat hij het beste met het land voor heeft, hij is niet corrupt en dat is zeer belangrijk. Jokowi weet zaken voor elkaar te krijgen en zorgt voor stabiliteit.

Retno Marsudi was een geweldige ambassadeur en de nieuwe ambassadeur I Gusti Agung Wesaka Puja is ook een diplomaat van klasse. Je ziet dat Indonesië Nederland serieus neemt door zulke goede ambassadeurs naar ons land te sturen. En het is een enorme pré dat Retno Marsudi – die Nederland goed kent – nu minister van Buitenlandse Zaken is. We onderhouden echt goede betrekkingen, onze ambassadeur in Jakarta, Rob Swartbol, doet het ook prima. Daarmee bewijzen beide partijen dat ze de verhouding belangrijk vinden.

Ook de intensiteit van ministersuitwisseling vanuit ons land naar Indonesië neemt voortdurend toe. We laten daarmee duidelijk zien dat we Indonesië een belangrijk land vinden en graag goede zaken met hen doen. Omgekeerd is de president hier geweest, zij het kort, en in september komt de Indonesische minister van Gezondheid. Dat zijn positieve elementen in de verhouding en er gebeurt verder ook heel wat. Steeds meer Nederlanders kiezen Bali en andere delen van Indonesië als vakantiebestemming, dat vind ik bemoedigend. De belangstelling voor Indonesië neemt daardoor ook toe.

Zoals gezegd, maakt Indonesië het ons in economische zin niet altijd gemakkelijk, aan de andere kant is de Joint Declaration of a Comprehensive Partnership die Wirajuda en ik na de erkenningsverklaring in 2005 hebben opgesteld, nu eindelijk getekend. Ja, dat loopt al sinds september 2005. Het partnership behelsde toen zeven chapiters om de verbeterde relatie verder te verstevigen en te laten beklijven. We hebben het destijds vrij gedetailleerd opgesteld en er is ook vrij snel tot uitvoering van onderdelen overgegaan, maar het ondertekenen en ratificeren van het gehele verdrag heeft pas onlangs plaats gevonden. Ik ben blij dat het nu wordt geïmplementeerd, maar we moeten de voortgang goed bewaken.

 

U heeft veel voor Indonesië gedaan, bent u onverminderd bereid u voor het land in te zetten?

O ja, altijd. Het is mijn moederland en ik heb er heel warme gevoelens voor. Ik heb ook veel gedaan met het NIMD – Netherlands Institute voor Multiparty Democracy. Daarmee hebben we opleidingen voor en samenwerking met politieke partijen ingesteld om de democratie te verstevigen.

Een van de grote problemen die Indonesië mijns inziens heeft, is dat de bevolking zo’n groot percentage jongeren onder de 21 jaar telt. Dat zie je in heel veel landen. De grote vraag is hoe het land die goed kan opvangen en daarin kunnen we misschien meedenken. Wijzelf hebben nooit dergelijke percentages jongeren in onze demografie gehad. Wij dachten dat de generatie die in de 80’er jaren is geboren een gouden toekomst tegemoet ging omdat de babyboomgeneratie dan op zijn eind zou zijn, maar dat is niet zo. De techniek neemt veel over, maar niemand heeft voorzien dat het zo snel ging. Niemand weet op het ogenblik hoe met de gevolgen van robotisering om te gaan, ondanks dat er veel over wordt geschreven.

 

We hadden het over het lastige investeringsklimaat in Indonesië, hoe beoordeelt u de corruptie in het land? Hoe moet het middelgrote Nederlandse bedrijfsleven daarmee omgaan?

Tegenwoordig is men vanuit Nederland heel strikt op dat punt, een bedrijf wordt zwaar gestraft als het meewerkt aan corruptie. Dat wil niet zeggen dat het niet gebeurt, soms zoekt men dan andere wegen. Voor wat betreft de mondiale aanpak van corruptie zie ik in elk geval dat de ene regering na de andere er serieus aan werkt, dat is heel positief. Het is echt een prioriteit en het is interessant dat de huidige premier van China er ook een speerpunt van heeft gemaakt. Dat heeft wel een voorbeeldwerking. De Amerikanen zitten er bovenop; je hebt die kwestie in Brazilië met Petrobras waar het Braziliaans Hooggerechtshof tegen optreedt; de recente kwestie in Mozambique waardoor alle financiële hulp is ingetrokken, dat zijn allemaal voorbeelden die bedrijven zien en hun invloed hebben.

In Indonesië hebben nu twee presidenten achter elkaar een belangrijk item van corruptiebestrijding gemaakt en maatregelen genomen om er paal en perk aan te stellen, dus ik zie die corruptie op termijn wel afnemen. Alleen, de praktijk is weerbarstig, de corruptie zit tot in de haarvaten van de samenleving. Positief is dat van hoger hand wordt getracht de stoep niet van onderop, maar van bovenaf schoon te vegen en een voorbeeld te geven. Positief is dat de grootschalige corruptie ook in andere grote landen serieus wordt aangepakt en dat zet mensen aan het denken.

 

Wat beschouwt u als positieve en negatieve eigenschappen van de Indonesiër, voor zover deze al bestaat?

Tolerantie, het is een hele oude cultuur en tolerantie zit in de genen. Indonesiërs zijn vriendelijk en trachten te begrijpen wat een ander motiveert en laten die ander de ruimte. Dat is nog veel positiever dan tolerantie. Negatief vind ik wat je in veel Aziatische landen aantreft, de indolentie en passiviteit. Het vervelend vinden om ‘nee’ te zeggen houdt ook in dat je dingen op hun beloop laat. Dat remt veel Aziatische landen vergeleken met kanjers als China en Singapore. Men heeft minder van ‘hé, het gaat fout, dus daar moet ik wat aan doen’. Maar toch krijg je een heleboel voor elkaar, mits je de nodige tijd neemt, geduldig bent en er voortdurend op terugkomt. Je moet laten zien dat je het beste met hen voorhebt en gezamenlijk iets goeds wilt opbouwen. Dat vereist veel meer tijd dan wij Nederlanders meestal kunnen opbrengen. Wij willen daarin noch emotioneel, noch qua tijd investeren. Nadat we iets twee keer hebben besproken, vinden we al snel ‘doe eens wat’. Voor Indonesiërs is dat ‘misschien nog niet, misschien over een week, maand of jaar, eerst binnen de familie of binnen de hiërarchie overleggen’ en dan komen ze met een nieuw voorstel. Dat irriteert de Nederlanders met hun ‘opgerolde mouwen’-mentaliteit, zeker als we vinden dat het in het wederzijds belang is. Nogmaals, Indonesiërs zijn zeer hoofs, vriendelijk, hartelijk, begripvol en erg plezierig om mee om te gaan. En Indonesiërs ontwikkelen wel steeds meer ondernemingszin, ze moeten ook wel.

 

Hoe ziet u de rol van INS en vult u uw taken daarin in?

INS is heel belangrijk, op de eerste plaats als signaal naar Indonesië. Het bestaan van INS onderstreept dat de samenwerking met Indonesië zo belangrijk is dat we die niet alleen op overheidsniveau invullen, maar ook vanuit het bedrijfsleven en het maatschappelijk veld.

Op de tweede plaats zet INS zich in om in Nederland het moderne Indonesië te tonen, het Indonesië dat zich heeft ontwikkeld tot een zelfstandige en gerespecteerde natie. We dragen dat uit in diverse bijeenkomsten en hebben regelmatig ontmoetingen op de Indonesische ambassade, waarbij Indonesische initiatieven worden gestimuleerd en we assistentie kunnen verlenen bij vragen hunnerzijds over de Nederlandse samenleving of de rol van mediator naar het bedrijfsleven vervullen. Als belangrijke Indonesiërs of Indonesische bewindslieden Nederland bezoeken, organiseert INS daar wat omheen en dat heeft een aanslingerende werking.

Een goede toegang tot de ambassade en een actieve ambassadeur zijn doorslaggevend voor het resultaat. Het feit dat minister Retno Marsudi en de daadkrachtige en pragmatische Joko Widodo aan de andere kant zitten, helpt ook zeker mee, net zoals de bevlogen inzet van de nieuwe ambassadeur.

We zijn nu bezig de tegenhanger van INS in Jakarta vorm te geven, met Indonesiërs in het bestuur. De beoogde kruisbestuiving kan tot veel resultaat leiden.

INS is onafhankelijk en werkt zonder subsidies: een vast secretariaat en medewerkers kunnen we ons niet permitteren. Je hebt wel een door de overheid gefinancierd Turkije- en Duitsland-instituut, maar helaas geen Indonesië-instituut. INS vult dit vacuüm en ik ben blij dat enthousiaste mensen hieraan tijd willen besteden.

 

Bernard Rudolf (Ben) Bot (Batavia, 21 november 1937) was CDA-minister van Buitenlandse Zaken in de kabinetten Balkenende II en III (2003-2007) en is tegenwoordig lobbyist.

Bernard Bot studeerde rechten aan de Rijksuniversiteit Leiden en de Harvard Law School (Cambridge, Massachusetts, VS). In 1968 promoveerde hij cum laude in de rechtsgeleerdheid aan de Rijksuniversiteit Leiden.

In 1964 werd hij tweede ambassadesecretaris bij de permanente vertegenwoordiging van Nederland bij de Europese Unie in Brussel. Hij was van 1973 tot 1976 de eerste Nederlandse vertegenwoordiger in Oost-Berlijn en van 1982-1986 plaatsvervangend permanent vertegenwoordiger bij de NAVO, ambassadeur in Ankara van 1986 tot 1988 en secretaris-generaal Buitenlandse Zaken van 1989 tot 1992. Van 1992 tot 2003 was Bot permanent vertegenwoordiger van Nederland bij de Europese Unie in Brussel.

Na zijn ministerschap aanvaardde Bot een aantal functies op het terrein van buitenlands beleid (voorzitter instituut Clingendael, voorzitter van het Nederlands Instituut voor Meerpartijendemocratie NIMD en voorzitter van de Carnegie-stichting (beheerder van het Vredespaleis). In maart 2007 werd Bernard Bot partner van consultancyfirma Meines Holla & Partners in Den Haag. Ook was hij voorzitter van het bestuur van Radio Nederland Wereldomroep. Vanaf de oprichting van INS in 2012 is Bernard Bot lid van de Board of Trustees.

In 2015 publiceerde Bernard Bot zijn memoires onder de titel ‘Achteraf bezien’.